MfN-gedragsregels
Artikel 9 bepaalt onder meer dat de MfN-registermediator verplicht is partijen te wijzen op de mogelijkheid van een mediationtoevoeging. Deze verplichting kan achterwege blijven indien de mediator goede gronden heeft om aan te nemen dat partijen niet in aanmerking komen voor een mediationtoevoeging. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de aard van het geschil niet voldoet aan de inhoudelijke eisen van de Raad voor Rechtsbijstand of wanneer de draagkracht van partijen hoger is dan de inkomenseisen van de Raad voor Rechtsbijstand (zie rvr.org). Mediators die niet zijn ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand verwijzen partijen die in aanmerking komen voor een mediationtoevoeging in beginsel door naar een mediator die wel is ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand. Wanneer partijen in aanmerking komen voor een mediationtoevoeging en niettemin verkiezen daarvan geen gebruik te maken, legt de mediator dat schriftelijk vast.
De mediator mag – buiten de eigen bijdrage – in geen geval kosten in rekening brengen bij de partij op toevoegbasis. Het in rekening brengen van kosten aan de partij op toevoegbasis is in strijd met de bepalingen in de Wet op de rechtsbijstand (artikel 33e lid 3 en 38 lid 1) en met artikel artikel 2 sub b van de ‘Inschrijvingsvoorwaarden mediators’ van de Raad voor Rechtsbijstand. Dit laat onverlet dat de mediator voor zijn werkzaamheden op toevoegbasis een vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt.
Uitspraak Tuchtcommissie
In het kader van de mediationtoevoeging en de verantwoordelijkheid van de MfN-registermediator wijzen wij op een uitspraak van de Tuchtcommissie (M-2018-5). De Tuchtcommissie overweegt in deze zaak als volgt: ‘De mediator heeft erkend dat hij tijdens het kennismakingsgesprek de mogelijkheid van een toevoeging niet met partijen heeft besproken. Hiermee heeft hij gehandeld in strijd met artikel 9.2 van de Gedragsregels, waarin staat dat de mediator verplicht is partijen te wijzen op de mogelijkheid van een mediationtoevoeging, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat partijen voor deze toevoeging niet in aanmerking komen. Deze gronden waren naar het oordeel van de Tuchtcommissie niet aanwezig. De mediator heeft weliswaar verklaard dat hij het vermoeden had dat er geen sprake was van een recht op toevoeging omdat er mogelijk vermogen aanwezig was in de vorm van de echtelijke woning, maar enige navraag hierover zou hebben opgeleverd dat op deze woning een hoge hypotheek rustte. Ook de hoogte van het inkomen van klager was geen reden om de mogelijkheid van de mediationtoevoeging niet ter sprake te brengen.’
Tot slot
Het is van groot belang dat mediators zorgvuldig en professioneel omgaan met mediationtoevoegingen en partijen die eventueel in aanmerking komen voor een mediationtoevoeging. Helaas gebeurt dit in de praktijk niet altijd. Om de kwaliteit van de mediators die op toevoegingsbasis werken te borgen hebben de Raad voor Rechtsbijstand en het MfN-register een informatieprotocol afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt omtrent het uitwisselen van informatie die van belang kan zijn voor de inschrijving bij de Raad dan wel de registratie bij het MfN-register.